Verzeichnis mit Erläuterungen und Übersetzungen von mehr als 2.500 Redewendungen, Sprichwörtern und Vergleichen aus dem geschriebenen und gesprochenen Niederländischen, fu¨r alle, die sich in die Feinheiten der Sprache vertiefen wollen. Klassifizierung - nach dem Häufigkeitsindex, etabliert anhand der Suchmaschine Google. - nach dem Schwierigkeitsgrad: 3 Niveaus, mit progressiver Schwierigkeit. Übungen zu den Niveaus 1 und 2 am Ende des Buches. Besonders fu¨r Studenten der niederländischen Sprache und Literatur gedacht, sowie fu¨r zuku¨nftige Übersetzer und Personen, die das Niederländische in ihrem Berufsleben benutzen.
Vorwort................................................................................................................. 7
Uitdrukkingen, spreekwoorden en vergelijkingen...................... 13
Oefeningen....................................................................................................... 189
Uitdrukkingen............................................................................................ 189
1. Invuloefeningen.......................................................................................... 189
1.1. Niveau .............................................................................................. 189
1.1.1. Vul de correcte werkwoordsvorm in.......................................... 189
1.1.2. Vul het correcte zelfstandig naamwoord in ............................... 191
1.1.3. Vul het ontbrekende woord in ................................................... 193
1.1.4. Vul het voorzetsel in.................................................................. 197
1.2. Niveau .............................................................................................. 203
1.2.1. Vul de ontbrekende werkwoordsvorm in................................... 203
1.2.2. Vul het ontbrekende zelfstandig naamwoord in......................... 205
1.2.3. Vul het ontbrekende woord in ................................................... 207
1.2.4. Vul het voorzetsel in.................................................................. 209
1.3. Maak de onderstaande zinnen af. Maak hiervoor een keuze uit één
van de vier oplossingen. ..................................................................... 214
2. Combinatieoefeningen .............................................................................. 227
2.1. Verbind beide kolommen ..................................................................... 227
2.2. Welke uitdrukking uit de tweede kolom is bijna synoniem /
semantisch verwant met een uitdrukking uit de eerste kolom? ........... 236
2.3. Welke omschrijving uit de tweede kolom past bij een uitdrukking
uit de eerste kolom?............................................................................ 238
2.4. Vorm uitdrukkingen aan de hand van de verschillende kolommen. ..... 242
3. Omschrijven en vertalen........................................................................... 244
3.1. Thematische oefeningen ....................................................................... 244
3.1.1. Omschrijf en vertaal de volgende uitdrukkingen waarin een
lichaamsdeel voorkomt.............................................................. 244
3.1.2. Omschrijf en vertaal de volgende uitdrukkingen waarin een
diernaam voorkomt.................................................................... 245
3.1.3. Omschrijf en vertaal de volgende uitdrukkingen waarin een
kledingstuk voorkomt ................................................................ 245
3.1.4. Omschrijf en vertaal de volgende uitdrukkingen waarin een
vrucht/groente voorkomt ........................................................... 246
3.2. Vertaal de volgende uitdrukkingen in het Nederlands.......................... 246
3.3. Vertaal de volgende werkwoorden of werkwoordelijke verbindingen
door een Nederlandse uitdrukking...................................................... 248
4. Uitdrukkingen die in Vlaanderen worden gebruikt.............................. 249
Spreekwoorden .......................................................................................... 253
1. Vervolledig de volgende spreekwoorden ............................................... 253
2. Welk spreekwoord past bij de volgende omschrijvingen?................... 254
3. Vertaal de volgende Duitse spreekwoorden in het Nederlands.......... 255
Vergelijkingen ............................................................................................ 257
1. Invuloefeningen.......................................................................................... 257
1.1. Vul de ontbrekende woorden in............................................................ 257
1.2. Vul de ontbrekende adjectieven in. ...................................................... 258
1.3. Vul de ontbrekende woorden in............................................................ 259
1.4. Vul de ontbrekende infinitieven in. ...................................................... 259
2. Samengestelde adjectieven....................................................................... 260
3. Maak............................................................................................................ 264
3. a) een vergelijking van het type "zo + adj. + als (Ø/een/de/het) subst.".. 264
3. b) samengestelde adjectieven van het type “spierwit” ............................. 264
Verzeichnis ...................................................................................................... 265